Van alle geboden in het Evangelie is er misschien geeneen diepgaander, wijzer en toch mysterieuzer en lang niet voor iedereen duidelijk, dan het gebod: hebt uw vijanden lief. Het lijkt de christen weerloos te maken tegen het kwaad van deze wereld. Maar verbazingwekkend genoeg is het hetzelfde gebod dat de heidense wereld, die het christendom haatte, overwon en dat vele, vele heidenen vergeestelijkte, verhief en tot christenen maakte.
In de historische roman “Quo Vadis” van Henryk Sienkiewicz, waarin de vroegchristelijke tijd wordt geschetst, levert de schurk Chilon aan de autoriteiten bekende christenen uit en beschuldigt hij hen ervan Rome in brand te hebben gestoken. Tijdens hun marteling wordt hij vergeven door de gepijnigde, met stokken verbrande christenen. Hij is overweldigd door de geestelijke gestalte van de discipelen van Jezus en raakt in de ban van het geloof van Christus, belijdt zijn Heiland en gaat zelf lijden omwille van Zijn naam. Dit literaire voorbeeld weerspiegelt de reële gevallen in de tijden van de vervolging.
De heiligen hebben in hun leven een opmerkelijke liefde voor hun vijanden getoond. In de hagiografie van de heilige Andreas, heilige dwaas om Christus’ wil wordt verteld hoe Andreas toen hij eens door voorbijgangers werd geduwd en bespuugd, demonen opmerkte die de namen opschreven van zijn overtreders – de duistere krachten dachten hen te veroordelen voor de overtredingen van de heilige in het uur van hun dood. Als antwoord wiste de gezegende Andreas met zijn gebedskracht de demonische geschriften uit en zei: “Ik smeekte mijn strenge Heer (zo noemde de heilige de Heer God – pater V.D.) hun niet de zonde toe te rekenen dat zij mij sloegen, want zij beseffen niet wat zij begaan.”
Hoe vaak willen wij niet onze misbruikers letterlijk vernietigen. Wij zien hen als de belichaming van het kwaad, denkende dat mensen onverbeterlijk zijn. De heilige Andreas zag de waarde van de ziel van een ander, zelfs door het onrecht dat hem werd aangedaan en bad voor het belangrijkste – de redding van deze mensen in het eeuwige leven.
Toen de heilige Tatiana werd overgeleverd om gemarteld te worden, begonnen de dienaren van de beul haar in het gezicht te slaan en toen waren zij verbaasd dat zij haar ogen kwelden. Niet alleen ergerde de heilige zich niet aan hen en wenste hun geen kwaad toe maar zij begon tot de Heer te bidden dat Hij hun de kennis der waarheid mocht geven. En zij zagen inderdaad vier engelen rondom de martelaar en hun zielen voelden de afschuwelijkheid van hun zonden. Zij smeekten de heilige Tatiana om vergiffenis en zij werden zelf christenen. Het gebed voor de vijanden, gezegd vanuit een zuiver en barmhartig hart, is in staat om mensen van de duisternis naar het licht te doen keren.
Waarom is het nodig onze vijanden te vergeven? Vooral als ze ons zoveel problemen en verdriet bezorgen. Een onverdiende belediging legt altijd een koude greep op het hart. Hoe kunnen we onrechtvaardigheid aanvaarden? Dit zijn de gebruikelijke gevoelens die ieder van ons van tijd tot tijd overvallen. Legt het Evangelie de lat niet te hoog voor ons?
En het is een feit dat wanneer wij kwaad met kwaad beantwoorden, wij hetzelfde doen als de boosdoeners, en zo worden wij zelf net als onze vijanden. Hoe kunnen wij bij God zijn als wij in haat op Zijn tegenstander lijken?
“Zegen hen die u vervloeken” (Lucas 6:28), beveelt Christus. De vijand liefhebben betekent vrijheid van hart bezitten – vrijheid van de ketenen van rancune, van de doornen van haat, van de banden van prikkelbaarheid! Want wat is haat anders dan de ketenen die ons eigen hart binden?
Hier is het portret dat de heilige Gregorius van Nyssa tekent: “Zij ontmoeten elkaar nors en hebben altijd een afkeer van elkaar: hun monden zijn sprakeloos, hun ogen zijn afgewend en de oren van de een zijn gesloten voor de woorden van de ander. Al wat aangenaam is voor de een is hatelijk voor de ander en omgekeerd, wat hatelijk is voor de een is aangenaam voor de ander.” Zo wakkeren wij in onszelf een hevig vuur van haat aan alsof wij proberen onze vijand daarmee te verbranden. In werkelijkheid branden wij slechts ons eigen hart waardoor wij onze innerlijke wereld verwoesten en onszelf bitter doen lijden.
Wat gebeurt er met een persoon die zijn vijanden haat? Hij verliest dikwijls zijn slaap, wordt somber, piekert, verliest zijn vermogen om te werken omdat de worm van wrok hem van binnenuit verteert. Op deze manier kwellen mensen zichzelf, niet begrijpend dat vergeven en liefhebben van de ander in de eerste plaats bijdragen aan onszelf, omdat we ons bevrijden van de onderdrukking van onze ziel en vervolgens van de persoon die eerder onze vijand was, omdat hij geen redenen meer ziet voor nieuwe vijandschap.
Zelfs vanuit het wereldlijk standpunt zijn het liefhebben van onze vijanden en het vergeven van onze boosdoener de enige mogelijke voorwaarden voor het bewaren van de vrede. De vele tradities van bloedvete en wraak, zoals “oog om oog en tand om tand” (Mattheus 5:38) zaaien alleen maar nieuwe ruzies en onrechtvaardigheid en worden een bron van verdriet. Zij kunnen geen orde en vrede in ons leven brengen. Daarom heeft zich door de eeuwen heen hetzelfde beeld herhaald: mensen vergelden kwaad met kwaad en maken hun leven tot een hel.
Hoe vaak, wanneer iemand ons beledigt, zijn wij niet bereid te zeggen: “Heer, straf hem, vernietig hem.” Zelfs in het Evangelie zien we een soortgelijke situatie. Toen Christus door een dorp van Samaritanen trok, nodigden de mensen de Heer niet uit. Toen keerden de apostelen Jacobus en Johannes zich tot Hem en zeiden: “Heer! Wilt u dat wij zeggen dat er vuur uit de hemel zal neerdalen en hen zal vernietigen, zoals Elia het deed?” Tegen die tijd hadden de apostelen al vele wonderen verricht, zodat zij geloofden in de mogelijkheid van een dergelijk wonder, als het hun Almachtige Leraar zou behagen. Hij antwoordde: “U beseft niet wat voor Geest u hebt, want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden” (Lukas 9:55). In het Oude Testament heerste een geest van strengheid en bestraffing, zodat de dienaren Gods, de profeten, soms hun toevlucht namen tot tamelijk harde vermaningen. Zo doodde de heilige Elia, een ijveraar voor de wet van God, de soldaten van de koning die achter hem aankwamen met hemels vuur.
De geest van het Nieuwe Testament is liefde en barmhartigheid, want Christus is niet gekomen om te vernietigen maar om zielen te redden, zelfs niet om hen te veronachtzamen die vijandig gezind waren. En aan het kruis bad de Verlosser niet voor Zichzelf, niet voor Zijn verlossing, niet voor het straffen van de kruisvaarders, maar voor het vergeven van Zijn vijanden, bedriegers en verraders: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lucas 23:34). Dienovereenkomstig is hij die de naam van Christus draagt, de christen, geroepen hetzelfde te doen. Het is deze liefde die boven alle slechtheid van de wereld uitstijgt, die uiteindelijk de overwinning brengt.
In veel situaties van het leven creëren wij vaak ons eigen beeld van de vijand en haten wij de ander omdat hij niet in ons levensconcept paste of niet deed wat wij wilden dat hij deed. Vijandschap jegens hem vertroebelt het oog van de ziel. En de ziel zelf wordt gruwelijk lelijk van haat.
Het is alleen mogelijk het te overwinnen indien wij aanvankelijk bereid zijn in onszelf liefde te scheppen jegens diegene die wij als vijand beschouwen. Soms is het voldoende om tenminste enige tijd te wachten, niet in één keer onze wrok te uiten, en we zullen de situatie van nieuwe kanten zien, we zullen de andere persoon begrijpen en hem vergeven. Als wij tot God bidden, is dat de zekerste weg om liefde, warmte en vergeving in ons hart te vinden. De Heer zelf openbaart het ons allemaal en kan zelfs het meest steenharde hart vervullen met echte liefde, leven en barmhartigheid.
Priester Valery Dukhanin
16 december 2014